Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet balansverkorting geldelijke steun volkshuisvesting

 

Artikel 7
1
Onze Minister verleent aan elke gemeente en aan elke in een gemeente werkzame toegelaten instelling, die aan de in het tweede lid gestelde eis omtrent eerder verleende geldelijke steun voldoet, een aanvullende bijdrage voor woningen die:
a
op 1 januari 1995 in eigendom aan een gemeente of toegelaten instelling toebehoorden, dan wel op 1 januari 1997 aan een toegelaten instelling in eigendom toebehoorden en die overgenomen zijn van een rechtspersoon, als bedoeld in artikel 2, tweede lid, waarvoor het in dat lid bepaalde van toepassing is,
b
zijn tot stand gekomen met geldelijke steun, verleend met toepassing van de Beschikking geldelijke steun huurwoningen 1975, de Regeling geldelijke steun huurwoningen in proefgemeenten normkostensysteem 1986 of de Regeling geldelijke steun huurwoningen normkostensysteem 1988 en
c
op 1 januari 1993 in eigendom toebehoorden aan een gemeente of een toegelaten instelling, dan wel aan een rechtspersoon, als bedoeld in artikel 2, tweede lid.
2
De aanvullende bijdrage wordt verleend, indien van het totaal van de woningen die op 1 januari 1993 aan de gemeente of de toegelaten instelling dan wel de rechtspersoon, bedoeld in artikel 2, tweede lid, in eigendom toebehoorden, 40 procent of meer tot stand is gekomen met geldelijke steun, als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.
3
Voor de toepassing van het eerste en tweede lid worden in afwijking in zoverre van die leden op een vóór een door Onze Minister te bepalen tijdstip in te dienen aanvraag mede in aanmerking genomen alle woningen die op 1 januari 1993:
a
in eigendom aan een toegelaten instelling of gemeente toebehoorden, en
b
door de gemeente of toegelaten instelling die de aanvraag indient voor haar risico en rekening werden beheerd als ware zij eigenaar van die woningen.
Daarbij worden in afwijking van de eerste volzin niet in aanmerking genomen woningen:
1
die op 1 januari 1993 in eigendom toebehoorden aan de aanvrager, maar op die datum voor risico en rekening van een derde werden beheerd als ware die derde eigenaar van de woningen, of
2
waarvoor de gemeente niet vóór 1 januari 1993, vooruitlopend op de overdracht in eigendom door de gemeente of een toegelaten instelling aan de toegelaten instelling die de aanvraag indient, aan laatstbedoelde instelling de geldelijke steun, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, heeft verleend, of
3
waarvoor op grond van het eerste lid aan een ander een aanvullende bijdrage is of kan worden verleend, voor zover die ander niet schriftelijk aan Onze Minister te kennen heeft gegeven geen bezwaar te hebben tegen herziening van het bij hem in aanmerking te nemen percentage woningen met geldelijke steun, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, voor de aan de aanvrager ingevolge dit lid toe te rekenen woningen.
4
In afwijking van het eerste lid, onderdeel cverleent Onze Minister een aanvullende bijdrage:
a
voor woningen van een toegelaten instelling indien deze die woningen na 1 januari 1993 doch voor 1 januari 1995 op verzoek van Onze Minister van een te saneren instelling in eigendom heeft verkregen,
b
voor woningen van een toegelaten instelling indien deze die woningen na 1 januari 1993 doch voor 1 januari 1997 van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 2, tweede lid, in eigendom heeft verkregen,
c
voor woningen van een toegelaten instelling indien deze na 1 januari 1993 doch voor 1 januari 1995 als zodanig ingevolge artikel 70 van de Woningwet is aangewezen.
5
Voor de toepassing van het eerste en tweede lid, worden mede in aanmerking genomen
a
woningen die zijn onderworpen aan een recht van erfpacht dat toebehoort aan een gemeente of een toegelaten instelling, en
b
woningen die op 1 januari 1993 nog niet in eigendom van een gemeente of toegelaten instelling waren, maar waarvoor aan die gemeente of toegelaten instelling voor 1 januari 1993 geldelijke steun overeenkomstig de Regeling geldelijke steun huurwoningen normkostensysteem 1988 was verleend en nadien is vastgesteld voor zover die woningen voor 1 januari 1995 zijn tot stand gekomen.
6
De aanvullende bijdrage is gelijk aan het verschil tussen:
a
de som, vastgesteld overeenkomstig de artikelen 2 en 3, eerste of derde lid, en
b
de som, zoals die overeenkomstig de artikelen 2 en 3, eerste of derde lid, zou zijn vastgesteld indien daarbij zou zijn uitgegaan van een jaarlijkse stijging van de huur met het percentage, vermeld in de bijlage bij deze wet, in plaats van met 5 procent,
telkens voor zover die som betrekking heeft op woningen als bedoeld in het eerste lid.
7
Artikel 3 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor een vaststelling met toepassing van het derde lid een aanvraag vereist is.
8
Artikel 5, eerste lid, aanhef en onderdelen b en e, is van overeenkomstige toepassing.
9
Over schulden als bedoeld in het eerste lid is een rente verschuldigd van 6,75 procent, te rekenen vanaf 1 januari 1995 tot de inwerkingtreding van de beschikking.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •